Palmzondag

Palmzondag, ook wel Hosanna genoemd, is de laatste zondag van de vastenperiode (de zondag vóór Pasen), maar vooral belangrijk als eerste dag van de Lijdensweek van Jezus. Op Palmzondag wordt de blijde intocht van Jezus Christus in Jeruzalem gevierd.
De gebeurtenis staat beschreven in de vier evangeliën; Mattheüs 21:1-11, Markus 11:1-11, Lukas 19:28-44, en Johannes 12:12-19.

Zes dagen voor het Pascha, op de zevende van de maand Nisan, kwam Jezus in Bethanië en in Bethfagé. Die avond had hij diner met Lazarus en zijn zussen Maria en Martha. Twee van de discipelen werden erop uitgestuurd, naar “een tegenovergelegen dorpje”, om een veulen op te halen “waar nog niemand op gereden heeft”. Het veulen zou naast een ezelin staan; indien gevraagd moesten ze zeggen “dat de Heere het veulen nodig heeften dat Hij het ook weer terug zou brengen”. ‘s Ochtends vroeg, op de achtste van de maand Nisan legden de discipelen hun mantels op de rug van het dier, waarna Jezus erop ging zitten en naar Jeruzalem reed. Langs de weg stonden mensen die riepen: “Hosanna, gezegend is Hij die komt in de Naam des Heeren! Gezegend zij het Koninkrijk van onze vader David, hetwelk komt in de Naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen! (Markus 11:9-10, Boek der Psalmen 118:25-26)”

Ook spreidden ze hun mantels uit op de weg en haalden ze jonge takken van de bomen om die ook op de weg te leggen. Na Jeruzalem binnengereden te zijn ging Jezus naar de tempel. Daar was het een drukte van belang; er werd gehandeld en geld gewisseld. Jezus joeg alle handelaars de tempel uit, hun tafels gooide Hij om. Na deze schoonmaak kwamen er allerlei zieken naar Hem toe die Hij genas. ‘s Avonds ging Jezus weer terug naar Bethanië.